les 2.1

Claudia filia est.
Filia per domum ambulat.
Puella patrem quaerit.

Pater in tablino sedet.
Filia patrem salutat.
Pater filiam salutat.

Mater in horto est.
Mater Claudiam videt et filiam vocat.
Claudia hortum intrat et matrem salutat.
Puella rogat: 'Ubi sunt Marcus et Lucius?'
Mater nescit.
Mater Marcum et Lucium non videt.

filia = dochter
per = door...heen
per domum = door het huis (heen)
ambulat = wandelt
puella = meisje
quarit = zoekt
salutat = groet
videt = ziet
vocat = roept
intrat = gaat binnen
rogat = vraagt
ubi = waar
sunt = zijn
nescit = weet het niet
non = niet


les 2.2

In het verhaal hier boven kon je sommige woorden niet precies terug vinden. Dat klopt omdat sommige woorden in een andere vorm staan. Wij schrijven het onderwerp en het lijdend voorwerp hetzelfde, maar in het latijn zien die woorden er anders uit. In het Latijn maakt het niet echt uit in welke volgorde je het onderwerp en het lijdend voorwerp schrijft. Voorbeeld:
Het kan zo: 'Pater matrem videt' of zo: 'Matrem pater videt'
Het zegt allebei hetzelfde, vader ziet moeder, maar het staat allebei in een andere volgorde.
In deze les leer je hoe je het lijdend voorwerp en het onderwerp schrijft.

puella                          Lucius                     pater                        : onderwerp / nominativus
puellam                      Lucium                    patrem                    : lijdend voorwerp / accusativus

Als je goed kijkt zie je dat de woorden hierboven allemaal anders veranderen. Je moet goed kijken waarop het woord eindigt.

vind uit wat het lijdend voorwerp is in de zinnen:

1. pater matrem videt
2. avus puellam salutat

(antwoorden onder aan de pagina)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

accusativus

1. matem
2. puellam

 

nominativus
1. pater
2. avus

 

persoonsvorm
1. videt
2. salutat

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb